Het was gisteravond om 7 uur donker, dus dat was ook de tijd dat ik in bed lag. Van de 12 uur dat ik daar lag, heb ik ongeveer een derde over mijn eerste wandeldag liggen nadenken, nog een derde liggen dommelen en halfdromen, en zowaar ook nog een derde echt geslapen.
Als ik opsta, zit mijn rug van onder tot boven vast. Met een beetje rekken en strekken maak ik ‘m gelukkig weer redelijk bruikbaar, en het inpakken van de tent en de rugzak, en het oprollen van de afzetting voor Frimousse doet de rest. Ik probeer een paar boterhammen naar binnen te wurgen, maar van de ene kant ben ik te onrustig om te eten, en van de andere kant vindt mijn maag het nog een beetje te vroeg voor Franse kaas.
Vandaag staat er weer een dag langs de départemental (provinciale weg) op de kaart. Niet leuk.
Na een paar kilometer zie ik op de GPS een doodlopende zijweg, en een stukje verderop een doodlopende weg van de andere kant. Ik gok erop dat de twee waarschijnlijk met een paadje met elkaar verbonden zijn. Een jongeman die ik bijna aan het einde van de zijweg tegenkom, bevestigt mijn vermoeden, en vraagt of ik misschien koffie wil voor ik verderga. Uiteraard wil ik dat, en zo heb ik alsnog een verlaat ontbijt, met sterke koffie en koekjes. Als zijn moeder thuis was, zegt hij, zou ze me ongetwijfeld uitgenodigd hebben om te blijven eten en slapen; ze heeft hier een chambre d’hôte, en is bovendien gek op ezeltjes. Als zijn moeder thuis was, denk ik, zou ik dat aanbod ongetwijfeld aangenomen hebben; ik heb vannacht niet echt goed geslapen, en het eten is er ook een beetje zij ingeschoten. Maar ik zeg dat het niet geeft dat ze niet thuis is, omdat het toch nog veel te vroeg is om te stoppen, en ik sta op om weer verder te gaan.
Helaas moeten we op het binnendoorweggetje een stroompje oversteken, en Frimousse weigert, want vindt dat eng. Zodat we een half uur later de jongen weer groeten, en een kwartiertje later de départemental weer op gaan; maar dit keer met een paar kilometer extra voor niets gelopen, een paar natte schoenen, en een pesthumeur (ondanks de koffie).
Een half uurtje later komen we weer langs een zijweggetje, en ik besluit te kijken of we hier makkelijker over het stroompje heen kunnen. Dat blijkt een goede zet: het stroompje loopt hier door een weiland, en de boer heeft betonnen pijpen neergelegd met grond erover, om met zijn trekker over het stroompje te kunnen; zo durft Frimousse het stroompje wel over. Door de heuvels kan ik de andere kant van het weiland niet zien, maar ik hoop/verwacht dat we aan de andere kant weer bij ‘ons’ pad uit zullen komen. Uiteindelijk krijg ik daar gelijk in, maar niet voordat Frimousse geprobeerd heeft het hele weiland kaal te eten, waarmee hij weer een uur vertraging inbouwt, en bovendien het einde van mijn geduld bereikt.
Maar dan, eindelijk, bereiken we het pad en lopen we vrij gemakkelijk Laroquebrou in. Waar ik tot mijn verbazing de bekende blauwe sticker met de gele gestyleerde schelp zie; blijkbaar loopt hier 1 van de verbindingswegen tussen de Jacobsroutes. Ik besluit direct mijn GPS verder in de broekzak te laten, en mijn lot in handen te leggen van Frère Jacques; hij zal ons vast niet langs een départemental sturen. Even krijg ik daar gelijk in: Vader Jacob leidt ons vlotjes het dorp uit. Maar dan zien we een bord, waarop aangegeven staat dat het eerstvolgende stuk, tot aan Siran, vanwege de moeilijkheidsgraad, verboden is voor wandelaars met lastdieren. En omdat Frimousse me vandaag behoorlijk tot last is geweest, ga ik ervan uit dat hij daar ook onder valt. En dus moet ik toch nog een paar kilometer over de départemental. Gelukkig toont de GPS een paar zijweggetjes, waardoor ik af en toe kan afwijken van de D-weg, om daar dan even later weer op terug te keren. Op één van die zijweggetjes wordt ik aangesproken door een man die wil weten waar ik heen ga. Om het verhaal niet te ingewikkeld te maken, houd ik het maar gewoon op Santiago de Compostela. Binnen de kortste keren zijn we omgeven door de hele familie. Dat lijkt me het goede moment om te vragen of ze 2 arme pelgrims misschien onderdak kunnen bieden voor de nacht. Ik zie aan ze dat ze het oprecht jammer vinden dat ze vanavond weg moeten.
Aangekomen in Siran vraag ik bij de épicerie de weg naar de Chemin de Saint Jacques. De vrouw heeft geen idee, maar weet me met behulp van een klant door te sturen naar het volgende dorp; dat is echter nog wel een kilometer of 6-7. Dat kan ik er echt niet meer bij hebben, en dus vraag ik de dames of ze misschien iemand kennen bij wie ik zou kunnen proberen te overnachten. De winkeldame twijfelt niet, en zegt dat ik haar moet volgen. Een paar huizen verderop stelt ze me voor aan een vrouw die me direct een kamer aanbiedt. Blijkbaar is haar huis vroeger een hotel geweest, want ik krijg kamer 1, compleet met douche en toilet. Achter het huis is een veldje waar ik de ezel kan neerzetten. Als ik klaar ben met het spannen van touw, om de ezel op het veldje te houden, heeft de vrouw van de winkel inmiddels een dienblad vol eten gebracht uit haar winkel: 2 kipfilets, een droge worst, een enorm stuk vieux Cantal (heerlijke kaas) en een brood. Ik moet een beetje lachen op de vraag of ik verder nog iets nodig heb.
Morgenochtend word ik in het café bij de épicerie verwacht voor ontbijt.
Fris gedoucht schrijf ik mijn verhaaltje van de dag, en begin ik aan de tweede helft van mijn enorme diner.
Geef een reactie