Vandaag wil ik Lacapelle-Marival bereiken. Of eigenlijk: vandaag móét ik Lacapelle-Marival bereiken; willen, dat was eergisteren.
De man die gisteren met me meeliep naar het veld voor Frimousse, heeft bij vertrek nog een paar tips voor het bevestigen van de spullen op de rug van de ezel. Daarna duiken hij en zijn collega in hun lunchpakket om ruimschoots aan te vullen wat ik gisteravond en vanmorgen gegeten heb. Ik denk dat ik inmiddels genoeg eten in mijn rugzak heb om een dag of 3 comfortabel te kunnen leven, en ik vind het jammer dat het geen weer is voor wildkamperen. (Het is koud. Heel de ochtend voel ik aan mijn koude handen dat er sneeuw in de lucht zit, maar die valt gelukkig niet. ’s Middags gaat de miezer over in regen, en neemt de wind weer toe.)
Gisteravond ben ik heel de avond bezig geweest om het toeristenkaartje van de souvenirwinkel te combineren met de GPS, om zo te komen tot een route die weliswaar niet optimaal is, maar de ezel in ieder geval zo veel mogelijk ontziet in zijn angst voor auto’s en vooral vrachtauto’s. Omdat ik hiervandaan naar Figeac zuidoostelijk zou moeten lopen, terwijl ik eigenlijk zuidwestelijk wil, gaat de route vanaf nu richting Cahors. De grootste problemen die ik verwacht tegen te komen, buiten de auto’s die hier en daar voorbij zullen razen, zijn het oversteken van de A20 (een viaduct waar onzichtbare auto’s overheen razen, vindt het ezeltje vast eng), en de brug over de Lot (als de brug te smal is, gaat-ie niet, en als de brug te breed is, razen er auto’s overheen, en gaat-ie ook niet).
De eerste dag gaat in ieder geval prima. We komen vrijwel geen auto’s tegen, en de paar die we wel zien, zijn boeren die begrijpen dat je niet plankgas langs dieren raast.
Het vriendelijke stel in Latronquière had eergisteren telefonisch al iemand gevonden die de ezel kon herbergen, dus als ik aankom in Lacapelle-Marival, loop ik maar direct naar zijn huis: hij heeft zijn weide vast niet in 2 dagen opgedoekt. (‘Zou u niet gisteren al aankomen?‘ ‘Nee meneer, eergisteren.‘)
Als we het ezeltje naar zijn weide hebben gebracht — hij met de auto, wij lopend erachteraan — staat hij erop om met mij naar de zusters diocesaines te rijden om te kijken of ik daar onderdak kan krijgen. De verfrommelde oude nonnetjes blijken helemaal geen zin te hebben welke pelgrim dan ook op te nemen, maar weten verderop in de straat wel iemand die wellicht wel een bed heeft. En die dame heeft dat inderdaad, en zo at ik vanavond soep, brood, quiche, salade, kaas en fruit, slaap ik vanavond in een echt bed naast een radiator, en moet ik het morgen niet in mijn hoofd halen te vertrekken zonder ontbijt.
Tja…
Geef een reactie