Aujourd’hui nous avons attrappé le Chemin du Puy.
Oftewel: vandaag hebben we de Via Podiensis bereikt, de Jacobsweg die van Le-Puy-en-Velay naar Saint-Jean-Pied-de-Port gaat. Eindelijk.
De oversteek van de A20 was eigenlijk een eitje: bij Arcambal steekt de snelweg de rivier de Lot over, en daarmee ook een deel van de vallei. We zijn de wandeling dus begonnen langs de oever van de Lot, en op die manier reed het verkeer zo’n 15 meter boven ons hoofd. Frimousse besefte eigenlijk pas wat hij gedaan had toen we al onder de brug door waren; toen bleef hij zich maar steeds omdraaien om ernaar te kijken, en wilde hij er steeds weer vandoor als er een vrachtwagen langsreed. Maar toen waren we er al langs, en met elke stap die we verder van de brug af kwamen, werd hij rustiger.
Een obstakel waarop ik niet gerekend had, was Cahors. Fantaserend boven mijn kaart, zou ik daar rustig aan komen sukkelen over een vriendelijk landweggetje, net voor Cahors linksaf slaan, op die manier de stad zelf vermijden, en aan de andere kant van de stad de Via Podiensis op stappen. En die route heb ik ook exact gevolgd. Maar de kaart vertelt niet dat het laatste stuk van de GR-36 voor Cahors een steile afdaling is van een kilometer of 2 (lengte, niet hoogte) over een smal paadje, waarvan ongeveer de helft trap is. En ook niet dat je ongeveer halverwege dat pad een uitzicht hebt over de stad, dat een ezeltje dat nog nooit een stad heeft gezien, doet besluiten geen poot meer te verzetten, en alleen nog maar te kijken, kijken en kijken.
Maar goed, uiteindelijk besluit het ezeltje blijkbaar dat het avontuur met mij toch best wel leuk is, en volgt hij me voorzichtig verder de trap af. En zo staan we na een uurtje of 2 in een voorstad van Cahors, die toch wel een stuk drukker is dan ik verwacht had. Maar dat maakt Frimousse niets uit: hij is zojuist via een 2 kilometer lange trap afgedaald in de eerste stad die hij ooit gezien heeft, en niets kan hem nog raken; met opgeheven hoofd loopt hij naast me de stad uit.
Die heldenroes duurt tot we bijna in Labastide-Marnhac zijn. Daar moeten we een klein houten bruggetje over, en Frimousse weigert. Heldendaden zijn geen probleem, maar een houten bruggetje is… nou ja… een brug te ver.
En dus moeten we aan het einde van de wandeling nog eens een kilometer of 5 om. Langs een hele drukke weg.
Als we uiteindelijk, allebei doodop, aan de rand van Labastide-Marnhac zijn, zie ik een paard in een tuin staan. Omdat ik heb gehoord dat het vannacht gaat vriezen, kan ik het me niet veroorloven enige kans op hulp te laten lopen, en dus ga ik vragen of er bij het paard in de tuin misschien een plekje is voor mijn ezel, en voor mij misschien in een garage of schuur.
Het plekje in de tuin is geen probleem, maar voor mij is geen plek: men heeft net vanavond een huis vol visite. Terwijl de dochter in de tuin buren gaat bellen, word ik door moeder mee naar binnen genomen voor thee. Als de dochter ook binnenkomt, heeft ze iets gevonden: ze heeft voor me gereserveerd in een chambre d’hôte in de buurt; de kamer krijg ik kado van haar, voor het eten moet ik zelf betalen.
Als ze me, na 1.000 maal dank, heeft afgezet bij de chambre d’hôte, doen de eigenaren me een voorstel: ik betaal €7,50 en ze koken een maaltijd voor me, zoals het hoort, of ik eet een eenvoudige maaltijd met hen, en ik betaal niets. Ik eet mee.
Geef een reactie