In 2014 liep ik van Wateringen in Nederland (in het Westland) naar Fisterra in Spanje (ten westen van Santiago de Compostela).
Daarna besloot ik om niet terug te keren naar Nederland, maar verder te zwerven.
Sinds begin 2022 heb ik, na bijna 8 jaar zwerven in Noord-Spanje en heel Frankrijk, een huisje in de Loire-Atlantique in Frankrijk.
Ik volg momenteel een opleiding waarmee ik straks aan de slag kan in de hulpverlening.
|
Lacapelle-Marival Rudelle Sonac Saint-Simon
De route gaat weer over allemaal weggetjes die te klein zijn voor de kaart en de GPS. We schieten dus niet echt hard op; enerzijds omdat die weggetjes nooit recht van A naar B gaan, maar slingeren en op rare plaatsen op elkaar aansluiten, en anderzijds omdat we regelmatig verkeerd lopen en dan weer een eind terug moeten. Daarbij is de ochtend koud en nat, wat het allemaal nog een beetje vervelender maakt. Maar het is lekker rustig voor het ezeltje, en daarmee ook voor mij, en dat maakt een hoop goed.
Als ik in Rudelle een plekje zoek voor de lunch, rijdt er een auto voorbij, waarvan de bestuurster een duim opsteekt. Even later komt ze weer voorbij en stopt ze. Of ze me misschien mag uitnodigen om bij de kachel een hapje te komen eten? Uiteraard sla ik dat niet af.
Het blijkt dat zij en haar man een paar jaar geleden ook een wandeltocht hebben gemaakt (200 kilometer) en het steeds weer enorm waardeerden als ze ergens opgevangen werden; nu doen ze iets terug.
Ze hebben zelf ook een ezeltje, maar dat staat nu op het veld van een vriendin, in Saint-Simon. En laat Saint-Simon nou net het doel zijn dat ik voor vandaag in gedachten had… Dus vraag ik of mijn ezeltje niet een nachtje bij hun ezeltje op het veldje mag; dan heb ik voor hem maar alvast een plek. De man gaat aan het bellen, en het blijkt geen probleem.
Onderweg is het ezeltje nog wel even bang voor een viaduct, waardoor we een kilometer of 2 om moeten, maar ruimschoots op tijd arriveren we. Als de vriendin in kwestie ook arriveert, verzekert ze me dat er voor mij ook een plekje is. En eerlijk is eerlijk: ik had aangegeven dat ik het geen probleem zou vinden in een grange (schuur) te slapen…
De vrouw heeft samen met haar vriend een (hele) oude boerderij gekocht met het idee die weer op te knappen. Van dat opknappen is nog niets gekomen: het bouwval heeft geen deuren, geen ramen, geen luiken, en ligt vol met puin. De vrouw laat mij achter om me te ‘installeren’, en belooft wat later nog terug te komen met wat soep. Zo goed en zo kwaad als het gaat, vorm ik een bergje hooi om tot bed annex walletje tegen de wind.
Als de vrouw een uurtje later terugkomt, heeft ze 2 tassen met blokken hout bij zich, zodat ik een vuurtje kan maken, een extra slaapzak, en een fles water; verder nodigt ze me uit bij haar thuis te komen eten, zodat ik me in ieder geval nog even goed kan opwarmen voor ik in mijn slaapzak(ken) kruip.
Bij haar thuis ontmoet ik ook haar man en kinderen, en wordt de eenvoudige maaltijd voorafgegaan door een paar glaasjes pastis. Voor ik weer bij mijn slaapzak wordt afgezet, krijg ik nog het adres van vrienden in de volgende plaats die ik wil bereiken; uiteraard kunnen ze niks beloven, maar proberen kan altijd.
-
-
Even lunchen.
Terrou Labathude Saint-Maurice-en-Quercy Lacapelle-Marival
Vandaag wil ik Lacapelle-Marival bereiken. Of eigenlijk: vandaag móét ik Lacapelle-Marival bereiken; willen, dat was eergisteren.
De man die gisteren met me meeliep naar het veld voor Frimousse, heeft bij vertrek nog een paar tips voor het bevestigen van de spullen op de rug van de ezel. Daarna duiken hij en zijn collega in hun lunchpakket om ruimschoots aan te vullen wat ik gisteravond en vanmorgen gegeten heb. Ik denk dat ik inmiddels genoeg eten in mijn rugzak heb om een dag of 3 comfortabel te kunnen leven, en ik vind het jammer dat het geen weer is voor wildkamperen. (Het is koud. Heel de ochtend voel ik aan mijn koude handen dat er sneeuw in de lucht zit, maar die valt gelukkig niet. ‘s Middags gaat de miezer over in regen, en neemt de wind weer toe.)
Gisteravond ben ik heel de avond bezig geweest om het toeristenkaartje van de souvenirwinkel te combineren met de GPS, om zo te komen tot een route die weliswaar niet optimaal is, maar de ezel in ieder geval zo veel mogelijk ontziet in zijn angst voor auto’s en vooral vrachtauto’s. Omdat ik hiervandaan naar Figeac zuidoostelijk zou moeten lopen, terwijl ik eigenlijk zuidwestelijk wil, gaat de route vanaf nu richting Cahors. De grootste problemen die ik verwacht tegen te komen, buiten de auto’s die hier en daar voorbij zullen razen, zijn het oversteken van de A20 (een viaduct waar onzichtbare auto’s overheen razen, vindt het ezeltje vast eng), en de brug over de Lot (als de brug te smal is, gaat-ie niet, en als de brug te breed is, razen er auto’s overheen, en gaat-ie ook niet).
De eerste dag gaat in ieder geval prima. We komen vrijwel geen auto’s tegen, en de paar die we wel zien, zijn boeren die begrijpen dat je niet plankgas langs dieren raast.
Het vriendelijke stel in Latronquière had eergisteren telefonisch al iemand gevonden die de ezel kon herbergen, dus als ik aankom in Lacapelle-Marival, loop ik maar direct naar zijn huis: hij heeft zijn weide vast niet in 2 dagen opgedoekt. (‘Zou u niet gisteren al aankomen?‘ ‘Nee meneer, eergisteren.‘)
Als we het ezeltje naar zijn weide hebben gebracht — hij met de auto, wij lopend erachteraan — staat hij erop om met mij naar de zusters diocesaines te rijden om te kijken of ik daar onderdak kan krijgen. De verfrommelde oude nonnetjes blijken helemaal geen zin te hebben welke pelgrim dan ook op te nemen, maar weten verderop in de straat wel iemand die wellicht wel een bed heeft. En die dame heeft dat inderdaad, en zo at ik vanavond soep, brood, quiche, salade, kaas en fruit, slaap ik vanavond in een echt bed naast een radiator, en moet ik het morgen niet in mijn hoofd halen te vertrekken zonder ontbijt.
Tja…
De vrouw van de burgemeester stuurt me naar Terrou (voor het centre équestre) via een weg die volgens de GPS doodloopt. Gelukkig heeft de GPS het mis.
Aangekomen in Terrou blijkt het niet heel moeilijk het centre équestre te vinden: het hele dorp draait op de paardrijschool (alhoewel het mij volkomen ontgaat wat je over paardrijden kunt leren in een klaslokaal). De eerste die ik aanspreek blijkt bovendien degene die het hele spul bestuurt. Hij maakt me direct duidelijk dat ze geen ezeltje kunnen adopteren, omdat ze momenteel geen ruimte hebben. Wel kunnen ze Frimousse nu een veldje geven, en mij vanmiddag helpen een route te vinden die alleen over binnenweggetjes gaat.
Dat klinkt als een aardig Plan B, en dus loop ik met een jongen mee naar het veldje van Frimousse, en ga ik vervolgens op zoek naar de burgemeester om te vragen of ik een nachtje in de gîte d’étape mag verblijven. Eigenlijk is de gîte alleen ‘s zomers open, maar als ik er geen bezwaar tegen heb dat het er een bende is, wil hij de deur best voor me open laten.
En vervolgens hoor of zie ik niets meer; de beloofde hulp blijft uit. Ik meld me nog wel even op het kantoor van de school, maar daar weet niemand ergens van. Als ik heel zielig kijk, mag ik nog wel even achter een computer plaatsnemen om te kijken of ik zelf iets kan vinden, maar na een minuut of wat maakt mevrouw me toch wel duidelijk dat ze weer aan het werk moet.
De etalage in het dorp die zich voordoet als toeristenburo blijkt in werkelijkheid niet meer dan een winkel in souvenirs en regionale wijn, en de winkeljuffrouw is al enorm trots dat ze me een boekje met een stuk of wat wandelroutes (verspreid over het hele departement) en een kaart van het departement (zonder wandelpaden) kan aanbieden.
Uiteindelijk heb ik nog het meeste aan een toevallig langslopende winterschilder, die me ongeveer kan vertellen hoe ik binnendoor naar Lacapelle-Marival kan lopen, en daar een GR naar Figeac kan pakken.
En daarvoor heb ik dus eerst 2 uur noordelijk gelopen, en vervolgens de rest van de dag zitten wachten…
O ja, en verder ben ik ook erg blij dat de mensen van mijn laatste slaapplaatsen mijn rugzak vol met eten gestopt hebben, en dat ik nog een halve rol wc-papier heb van mijn tocht in 2014, want winkels zijn hier niet, en pelgrims voeren doet men hier niet (en kont afvegen blijkbaar ook niet).
Latronquière Carbonnières
Prima geslapen vannacht, dat wel; het bed was goed genoeg, en de verwarming was heel de nacht aan. Bij het opstaan hoor ik echter al dat het regent; en als ik zeg ‘regent’, bedoel ik niet ‘miezert’.
Onderweg naar mijn ontbijt ga ik even bij Frimousse langs, en zie ik aan hem dat hij waarschijnlijk heel de nacht niet onder het afdak is geweest, maar in de regen heeft gestaan; waarschijnlijk vond hij het te eng.
Na het ontbijt besluit meneer het eerste stuk met de auto voor me uit te rijden, om te zorgen dat ik niet verkeerd loop. Ontzettend aardig natuurlijk, maar ik word er niet rustiger op: omdat ik constant weet dat er verderop iemand op me wacht, kan ik niet even rustig de tijd nemen met Frimousse. En die heeft dat juist erg nodig, want het is duidelijk dat hij er helemaal klaar mee is.
Het grootste deel van onze weg gaat vandaag over paden waar geen auto’s komen, maar van de paar auto’s die we tegenkomen op de gewone weg raakt hij in paniek, en van de 2 vrachtauto’s worst hij hysterisch. Als we 2 uurtjes onderweg zijn, hak ik voor mezelf de knoop door: ik zal hem achterlaten bij de eerste die goed voor hem wil en kan zorgen. Ja, er vloeien wat tranen bij dat besluit, maar ik ben ervan overtuigd dat het voor hem het beste is: hij is op van angst, en gaat er steeds slechter uitzien. Dit ezeltje is gemaakt voor een beschermde omgeving en een vast ritme. Het is naïef en egoistisch van me geweest om hem weg te halen uit zijn vertrouwde leventje in de verwachting dat ik hem wel even zou leren mijn leven net zo te waarderen als ik dat zelf doe. Het enige goede dat ik nu kan doen, is proberen hem zo snel mogelijk weer zo’n rustig leven terug te geven. Ik bied hem onderweg wel honderd keer mijn excuses aan.
Dat het weer alleen maar slechter en slechter wordt, maakt het er allemaal nog moeilijker op. Het blijft regenen, de wind gaat over in storm, en het is koud. Halverwege de middag zijn we allebei doorweekt en verkleumd. Als Frimousse op een bospad weigert een stroompje van nog geen 20 centimeter breed over te steken, knapt er bij mij iets, en moet ik hem even aan een boom binden om 10 minuten afstand te nemen.
Als we een uur later het stroompje nog niet over zijn, zie ik geen andere oplossing dan over de weg naar Lacapelle-Marival te lopen. Maar als ik een automobilist aanhoud om te vragen hoe ver ik dan moet, hij me vertelt dat ik moet rekenen op zeker 15 kilometer, en een tweede automobilist dat bevestigt (terwijl hij me lachend een goede reis wenst), besluit ik terug te lopen naar Latronquière; dat zal ongeveer net zo ver zijn, maar dan hoef ik in ieder geval niet langs een D-weg.
Ik ben de wanhoop nabij. Maar ik ben inmiddels ook zo koud en nat, dat ik besef dat ik Latronquière gewoon niet zal gaan halen. En dus klop ik bij boerderijen aan voor een plekje voor de nacht. Bij de eerste word ik zonder pardon weggestuurd, maar bij de tweede mag ik in ieder geval even binnenkomen om een beetje op te drogen en een warme kop koffie te drinken. Mevrouw is nogal overvallen door mijn vraag, en moet met het antwoord echt even wachten tot haar man thuis is.
Haar man is inderdaad niet heel blij hiermee overvallen te worden. Hij blijkt de burgemeester te zijn van deze kleine commune (± 10 boerderijen), en begint direct een heel verhaal dat er hier geen voorzieningen zijn voor pelgrims, dat daar ook geen geld voor is, en dat ze er niet voor verzekerd zijn mensen op te vangen in de feestzaal. Maar als ik dat allemaal rustig aangehoord heb, dan mijn eigen verhaal verteld heb, uitgelegd heb dat ik niet wist dat hij de burgemeester was, maar dat ik gewoon bij een boerderij aangeklopt heb voor hulp, en dat ik al heel blij zou zijn met een plekje in zijn schuur, lijkt de man wat te verzachten. En als de man even later de kamer uit is, zegt zijn vrouw geruststellend tegen me ‘Volgens mij is hij nu de oude kamer van zijn ouders aan het opruimen.’. Dat blijkt inderdaad het geval, en er is dus besloten dat we mogen blijven. Ik kan bovendien meeëten.
Onder het eten vertelt de man me dat er op een kilometer of 2 afstand een centre équestre (manege) is. Ik houd mijn hart vast voor wat ik daar allemaal over me heen ga krijgen, maar ik ben vastbesloten daar morgenochtend langs te gaan om te vragen of ze een ezeltje willen adopteren.
Fargues Lalardie La-Font-Belle Ayguesparses Labastide-du-Haut-Mont Latronquière
Ochtend
Om een uur of 4 is het vuur bijna uit, en word ik wakker van de kou; daarna kom ik niet meer in slaap.
Zoals van me verwacht wordt, meld ik me om kwart over zes in de stal voor melk.De boer krijgt zijn emmertje melk niet open, en dus vult hij mijn beker direct uit de koe. Ik ben niet echt een melkliefhebber, maar zo lust ik het wel! De melk is nog warm, en smaakt heel anders dan wat je in de supermarkt koopt.
De boer heeft het weerbericht gezien, en vertelt me dat het vandaag zal regenen. Weet ik zeker dat ik al wil vertrekken? Maar ik heb een afspraak aan het einde van de maand, dus ik heb geen keuze. Nou, als ik dan in ieder geval maar weet dat ik van hem niet weg hoef.
Hij had me fruit beloofd voor onderweg, maar hij is nog een beetje verder gegaan: hij geeft me een tasje met 2 bananen, 2 appels, 3 sinaasappels, 3 mandarijnen, kaas, een pak koeken, en een blikje tonijn. Eigenlijk veel te zwaar natuurlijk, maar wat zou het onbeleefd zijn om te weigeren…
Rest van de dag
De dag is zwaar, heel zwaar. Het is koud, het waait hard, zo’n beetje de helft van de dag miezert het, en Frimousse heeft er absoluut geen zin in.
Omdat we onderweg niets tegenkomen waar we onderdak kunnen vragen, en het absoluut geen weer is voor de tent, vind ik dat we hoe dan ook door moeten tot Latronquière; dat ziet er op de kaart uit als een echt dorp, en ik heb besloten me daar maar weer eens als vanouds tot de burgemeester te wenden.
Het laatste stuk (7 eindeloze kilometers) ontkomen we niet aan een D-weg, waar Frimousse bang is voor elke auto, en in blinde paniek raakt van iedere vrachtauto. Ik heb brandblaren in mijn rechterhand van het touw, en als we eindelijk Latronquière binnenstrompelen, zijn we allebei bekaf.
Aan de rand van Latronquière zit een dierenarts, en ik laat mijn idee van de mairie direct schieten: een dierenarts moet een dierenvriend zijn, dus die wil me vast verder helpen.
De receptioniste schiet inderdaad gelijk in de hulpvaardige stand, en belt naar… de mairie. Daar springt een medewerker meteen in de auto om mijn verhaal persoonlijk aan te komen horen, waarna hij belooft te proberen wat te regelen en dan weer terug te komen.
Een half uur later is hij inderdaad weer terug, en meldt trots dat hij wat geregeld heeft. Voor Frimousse is er een veldje inclusief afdak, en ik kan in een soort gemeenschapshuis. De stretcher en de matras waarop ik zal slapen komen uit de man zijn eigen huis.
Wat blijkt: men is bezig de oude Romeinse route van Conques naar Rocamadour in ere te herstellen als wandelroute, en de man is hier op lokaal niveau bij betrokken. In het gebouwtje waar ik slaap, moeten in de komende maanden een slaapzaal en douches gerealiseerd worden, en dan zal het dorp platgelopen worden door pelgrims naar Rocamadour. Ik ben de eerste die in het gebouwtje slaapt.
Bij de man thuis aangekomen, om de stretcher en het matras te halen, vindt ook zijn vrouw het prachtig om een echte pelgrim over de vloer te hebben, en ontkom ik er niet aan wat te eten: ze heeft nog een portie witlof-ham-kaas die ze voor me kan opwarmen; en wil ik misschien eerst een bordje groentesoep?; en na het eten eet je in Frankrijk kaas (Tomme de Savoie: lekker); en dan uiteraard nog een stukje fruit, want met dit weer heb je vitamines nodig; en wil je misschien nog een wijntje?; en natuurlijk sluiten we dat alles af met koffie en cake.
Terwijl ik zit te eten, staan meneer en mevrouw voor het raam — vanuit hun huiskamer kijken ze uit op het veldje waar Frimousse staat — en zeggen de hele tijd dingen als ‘hij loopt nu een rondje’, ‘hij neemt een hapje gras’ en ‘hij staat om zich heen te kijken’.
Mevrouw de burgemeester, die paarden heeft, brengt ondertussen wat hooi voor Frimousse.
Als ik klaar ben met eten heeft meneer een geschikte route voor een man-met-ezel geprint, en als we het bed naar mijn nachtverblijf hebben gebracht, staat hij erop om de route met de auto alvast eens te rijden, zodat ik kan zien of er geen te steile stukken in zitten voor het ezeltje. Hij weet me bovendien te vertellen dat er tussen hier en Figeac vrijwel alleen maar D-wegen zijn. Aangezien de angst voor D-wegen er ook bij mij inmiddels flink in zit (met de blinde paniekaanvallen van Frimousse is het niet ondenkbaar dat hij een keertje wèl losschiet en onder een vrachtauto komt), hoef ik niet overgehaald te worden om mijn route weer om te gooien, en te besluiten voorlopig de, blijkbaar ezelvriendelijke, oude Romeinse weg te volgen naar Rocamadour, om daar te zien of ik rond Cahors zal aanhaken op de Chemin du Puy, of de GR zal volgen die me direct naar de Gers zal brengen.
Uiteraard verwacht mevrouw me morgen voor het ontbijt.
En hier brandt de kachel lekker, en die houd ik de hele nacht aan.
Siran Escoubeyroux Caldemaison Fargues
… maar uiteindelijk kwam het toch nog goed.
De man van het café in Siran waar ik koffie aangeboden krijg, weet me te vertellen waar ik de Chemin de Saint Jacques / GR-652 weer op kan pakken. Vol goede moed gaan we op stap, en vrij vlot hebben we de route inderdaad weer gevonden. Het pad wordt echter snel steiler en smaller, en bovendien is het glad door de regen van afgelopen nacht. Op een gegeven moment heb ik dan ook geen andere keuze dan rechtsomkeert te maken. En zo staan we om kwart over elf weer in Siran, en hebben we een hele ochtend verspeeld. Maar Frimousse kan nog een stukje verder met 0 gebroken poten (en ik ook), en dat is ook wat waard.
Ik besluit het niet een dorp verderop nog eens te proberen, maar mijn oude plan weer op te pakken, en richting Figeac en de Chemin du Puy te lopen. In D-wegen heb ik echter ook geen zin meer, en dus stippel ik voor vandaag een route uit die mijn GPS-route ongeveer volgt, maar dan over binnenweggetjes. Dit zal wel een hoop tijd extra gaan kosten, maar ik heb inmiddels geaccepteerd dat de wandeling naar Figeac eerder een week zal gaan duren dan de 4 dagen die ik gepland had.
We lopen heel de dag langs rustige weggetjes, en dat is maar goed ook, want Frimousse heeft er geen zin in, en ik heb het koud en dus geen geduld.
Om een uur of half 4, eigenlijk veel te vroeg om te stoppen, lopen we langs een boerderij met ezels in het veld. Als ik dan ook nog eens het hele gezin naar buiten zie komen om naar ons te kijken, moet ik wel vragen of we in de schuur mogen slapen. Uiteraard hoop je op zo’n moment een beetje dat men je een slaapkamer met jacuzzi aanbiedt, maar ik ben toch erg blij als ik in het hooi mag, en Frimousse een veldje krijgt. Het is koud en er komt nog meer regen aan, dus ik had het bepaald slechter kunnen treffen. En wie elke dag baadt in luxe, waardeert het niet meer (kijk maar eens om je heen).
Morgen gaat de boer om 6:15 weer in de hooischuur aan het werk, dus morgen hebben we volop de tijd om wat kilometers te maken.
En net als ik bovenstaande allemaal opgeschreven heb, komt de vrouw des huizes naar me toe. Haar zoon heeft er allemaal helemaal niet goed over nagedacht…
Er staat een gebouwtje, nu niet meer dan een schuur, maar vroeger een huisje geweest; er is een schouw en licht. Misschien moet ik daar maar gaan zitten. Als ik het vuur dan heel de nacht aanhoud, hoef ik het niet koud te hebben.
Daar gaat mijn nacht zonder luxe…
‘s Avonds sta ik nog even met de zoon te praten, en vraagt hij me hoe ik dat met de ezel doe als ik boodschappen moet doen. Als ik lach dat ik me daar geen zorgen over hoef te maken, omdat ik geen budget heb voor boodschappen, staat hij een paar minuten later prompt voor mijn deur met een bordje met een stuk brood, 2 stukken zoet brood (brioche) die over waren van de lunch, een paar plakken rauwe ham, en een stuk zelfgemaakte paté. Morgenochtend als hij aan het melken is, verwacht hij me in de stal voor verse melk, en daarna moet ik langs zijn huis om fruit voor onderweg te halen.
Als dat zo doorgaat, kom ik in de Gers aan met hetzelfde bedrag(je) als waarmee ik vertrok. En met een halve rugzak vol eten, want de droge worst en de kaas van gisteren zijn ook nog niet op; evenals de kaas en het brood dat ik van Von en Ruben kreeg.
-
-
Huisje van binnen.
-
-
Huisje van buiten.
Cros-de-Montvert Sagnabous Vernis-Bas Laroquebrou Salvagnac Siran
Het was gisteravond om 7 uur donker, dus dat was ook de tijd dat ik in bed lag. Van de 12 uur dat ik daar lag, heb ik ongeveer een derde over mijn eerste wandeldag liggen nadenken, nog een derde liggen dommelen en halfdromen, en zowaar ook nog een derde echt geslapen.
Als ik opsta, zit mijn rug van onder tot boven vast. Met een beetje rekken en strekken maak ik ‘m gelukkig weer redelijk bruikbaar, en het inpakken van de tent en de rugzak, en het oprollen van de afzetting voor Frimousse doet de rest. Ik probeer een paar boterhammen naar binnen te wurgen, maar van de ene kant ben ik te onrustig om te eten, en van de andere kant vindt mijn maag het nog een beetje te vroeg voor Franse kaas.
Vandaag staat er weer een dag langs de départemental (provinciale weg) op de kaart. Niet leuk.
Na een paar kilometer zie ik op de GPS een doodlopende zijweg, en een stukje verderop een doodlopende weg van de andere kant. Ik gok erop dat de twee waarschijnlijk met een paadje met elkaar verbonden zijn. Een jongeman die ik bijna aan het einde van de zijweg tegenkom, bevestigt mijn vermoeden, en vraagt of ik misschien koffie wil voor ik verderga. Uiteraard wil ik dat, en zo heb ik alsnog een verlaat ontbijt, met sterke koffie en koekjes. Als zijn moeder thuis was, zegt hij, zou ze me ongetwijfeld uitgenodigd hebben om te blijven eten en slapen; ze heeft hier een chambre d’hôte, en is bovendien gek op ezeltjes. Als zijn moeder thuis was, denk ik, zou ik dat aanbod ongetwijfeld aangenomen hebben; ik heb vannacht niet echt goed geslapen, en het eten is er ook een beetje zij ingeschoten. Maar ik zeg dat het niet geeft dat ze niet thuis is, omdat het toch nog veel te vroeg is om te stoppen, en ik sta op om weer verder te gaan.
Helaas moeten we op het binnendoorweggetje een stroompje oversteken, en Frimousse weigert, want vindt dat eng. Zodat we een half uur later de jongen weer groeten, en een kwartiertje later de départemental weer op gaan; maar dit keer met een paar kilometer extra voor niets gelopen, een paar natte schoenen, en een pesthumeur (ondanks de koffie).
Een half uurtje later komen we weer langs een zijweggetje, en ik besluit te kijken of we hier makkelijker over het stroompje heen kunnen. Dat blijkt een goede zet: het stroompje loopt hier door een weiland, en de boer heeft betonnen pijpen neergelegd met grond erover, om met zijn trekker over het stroompje te kunnen; zo durft Frimousse het stroompje wel over. Door de heuvels kan ik de andere kant van het weiland niet zien, maar ik hoop/verwacht dat we aan de andere kant weer bij ‘ons’ pad uit zullen komen. Uiteindelijk krijg ik daar gelijk in, maar niet voordat Frimousse geprobeerd heeft het hele weiland kaal te eten, waarmee hij weer een uur vertraging inbouwt, en bovendien het einde van mijn geduld bereikt.
Maar dan, eindelijk, bereiken we het pad en lopen we vrij gemakkelijk Laroquebrou in. Waar ik tot mijn verbazing de bekende blauwe sticker met de gele gestyleerde schelp zie; blijkbaar loopt hier 1 van de verbindingswegen tussen de Jacobsroutes. Ik besluit direct mijn GPS verder in de broekzak te laten, en mijn lot in handen te leggen van Frère Jacques; hij zal ons vast niet langs een départemental sturen. Even krijg ik daar gelijk in: Vader Jacob leidt ons vlotjes het dorp uit. Maar dan zien we een bord, waarop aangegeven staat dat het eerstvolgende stuk, tot aan Siran, vanwege de moeilijkheidsgraad, verboden is voor wandelaars met lastdieren. En omdat Frimousse me vandaag behoorlijk tot last is geweest, ga ik ervan uit dat hij daar ook onder valt. En dus moet ik toch nog een paar kilometer over de départemental. Gelukkig toont de GPS een paar zijweggetjes, waardoor ik af en toe kan afwijken van de D-weg, om daar dan even later weer op terug te keren. Op één van die zijweggetjes wordt ik aangesproken door een man die wil weten waar ik heen ga. Om het verhaal niet te ingewikkeld te maken, houd ik het maar gewoon op Santiago de Compostela. Binnen de kortste keren zijn we omgeven door de hele familie. Dat lijkt me het goede moment om te vragen of ze 2 arme pelgrims misschien onderdak kunnen bieden voor de nacht. Ik zie aan ze dat ze het oprecht jammer vinden dat ze vanavond weg moeten.
Aangekomen in Siran vraag ik bij de épicerie de weg naar de Chemin de Saint Jacques. De vrouw heeft geen idee, maar weet me met behulp van een klant door te sturen naar het volgende dorp; dat is echter nog wel een kilometer of 6-7. Dat kan ik er echt niet meer bij hebben, en dus vraag ik de dames of ze misschien iemand kennen bij wie ik zou kunnen proberen te overnachten. De winkeldame twijfelt niet, en zegt dat ik haar moet volgen. Een paar huizen verderop stelt ze me voor aan een vrouw die me direct een kamer aanbiedt. Blijkbaar is haar huis vroeger een hotel geweest, want ik krijg kamer 1, compleet met douche en toilet. Achter het huis is een veldje waar ik de ezel kan neerzetten. Als ik klaar ben met het spannen van touw, om de ezel op het veldje te houden, heeft de vrouw van de winkel inmiddels een dienblad vol eten gebracht uit haar winkel: 2 kipfilets, een droge worst, een enorm stuk vieux Cantal (heerlijke kaas) en een brood. Ik moet een beetje lachen op de vraag of ik verder nog iets nodig heb.
Morgenochtend word ik in het café bij de épicerie verwacht voor ontbijt.
Fris gedoucht schrijf ik mijn verhaaltje van de dag, en begin ik aan de tweede helft van mijn enorme diner.
-
-
De schelp.
-
-
‘t Is wel mooi onderweg.
-
-
Diner.
Pleaux Enchanet Cros-de-Montvert
Vandaag was een loodzware dag. Het begon al met iets dat ik vreesde dat deze reis zou gebeuren: Frimousse werd geraakt door een auto; nota bene de eerste auto die we tegenkwamen, en nog een vrachtauto ook. Deze vrachtauto kwam ons tegemoet op een smalle dijk, en in plaats van op een breder stuk even te wachten tot ik met m’n ezeltje voorbij was, remde hij alleen een beetje af, om zich langzaam langs ons te wurmen. Met als resultaat dat Frimousse, op het moment dat hij tussen hek en vrachtauto stond, zich opgesloten voelde en de weg opstapte, waarop de vrachtauto hem met de treeplank tegen zijn kont raakte. Gelukkig is Frimousse niet gewond. De vrachtwagen is wel beschadigd, maar hoe ik daar ook mijn best voor doe, ik kan er niet om huilen. De vrachtwagenchauffeur is wel boos, maar als ik zeg dat ik een pelgrim ben zonder geld en zonder verzekering, kiest hij eieren voor zijn geld en rijdt verder. Wat wel vervelend is, niet alleen voor mij, maar vooral ook voor de ezel, is dat Frimousse, uiteraard, direct zijn angst voor auto’s weer terug heeft.
We lopen vandaag langs drukke wegen, en dus is Frimousse om een uur of 3 uitgeput van angst (en ik van het ezeltje-in-bedwang-houden). Ik besluit daarom dat we Laroquebrou vandaag toch niet meer gaan halen, en dat we een plek gaan zoeken om wild te kamperen. Niet echt wat ik in gedachten had voor de eerste nacht.
Om de pret compleet te maken, verandert de bos touw die ik meegekregen heb om een veldje voor de ezel af te zetten, bij de eerste aanraking in een klit van zo’n 150 meter. Het duurt een uur of 2 voor we geïnstalleerd zijn.
Als het goed is, blijft de temperatuur vannacht in ieder geval boven het vriespunt, dus hopelijk heb ik mijn jas vannacht niet nodig (over mijn trui, in mijn slaapzak). En ik hoop dat de jagers niet dit bos uitkiezen, want morgen is het zaterdag, en dat is in Frankrijk jaagdag. En zo te horen begint de zaterdag hier al op vrijdagavond.
Gegeten heb ik vandaag niet, want daarvoor was/ben ik te onrustig. Ik hoop dat ik er morgenochtend een paar boterhammen in krijg.
-
-
Frimousse draagt z’n eigen spullen.
-
-
Wildkamperen.
Een tijdje geleden schreef ik al dat ik een nieuwe plek heb gevonden om te overwinteren. De datum van de verhuizing is bekend: komende zaterdag, 10 oktober, worden Frimousse en ik opgehaald om neer te strijken in Pleaux.
In Pleaux ga ik een Nederlandse dame helpen en gezelschaphouden, die vanwege een ernstig auto-ongeluk tijdelijk wat minder mobiel is. Op dit moment wordt daar de zolder voor me in orde gemaakt, en komend weekend rijdt er in Bouillac een auto met paardentrailer voor, die ons daarheen brengt.
Onze laatste week in Bouillac is dus begonnen. Tijd voor een nieuw hoofdstuk.
Elisabeth heeft vorige week wat leuke foto’s gemaakt van mij en Frimousse.
|
Privacy De applicatie die wordt gebruikt voor het verzamelen van statistieken over het bezoek op deze website, anonimiseert de verzamelde informatie door de laatste byte van het IP-adres te verwijderen. Ook respecteert deze applicatie de Do Not Track instelling van je browser.
Helaas zijn de ontwikkelaars van WordPress en de WordPress plug-ins minder respectvol. Je privacy kan daarom helaas niet gegarandeerd worden op deze website.
|
Recente reacties